Klimaat- en waterrobuust Laag Nederland 2050
Achtergrond
Het landelijk gebied in Laag-Nederland staat op een aantal plaatsen onder druk als gevolg van klimaatverandering en intensief gebruik van het natuurlijk systeem. In de huidige discussie rond het klimaat- en waterrobuust maken van Laag Nederland wordt het huidige landgebruik als uitgangspunt genomen. Door middel van diverse technische maatregelen wordt getracht de problemen op te lossen. De vraag is of dit op de langere termijn houdbaar is. Er is behoefte aan een plan voor de langere termijn waarbij wordt gekeken hoe we het landelijk gebied gaan inrichten en hoe de belangen van de diverse stakeholders daar in passen. Door niet het huidige landgebruik als uitgangspunt te nemen ontstaat er ruimte om andere (niet alleen technische) oplossingen te bedenken die beter om kunnen gaan met de snelle veranderingen van de omgeving (maaivelddaling, zeespiegelstijging, verzilting etc.).
Bouwstenen voor een klimaatadaptieve inrichting Laag-Nederland
In dit project (looptijd 2021-2024), worden handvatten ontwikkeld voor een klimaat adaptieve inrichting van Laag-Nederland, bestaande uit hiervoor benodigde bouwstenen, maatregelen, verdienmodellen en adaptatiepaden voor gebiedsinrichting en watermanagement in Laag-Nederland. Dit gebeurt aan de hand van drie voorbeeldgebieden: Friese boezem, veenweide gebieden Noord-Holland en de Zuidwestelijke Delta. Om te komen tot een klimaatbestendige inrichting moeten de volgende problemen worden aangepakt: 1) droogte en gebrek aan inzicht in (verandering in) watervraag en -aanbod, 2) wateroverlast, 3) verzilting, 4) bodemdaling, en 5) onvoldoende waterkwaliteit. De vraag is hoe landgebruik, inrichting en bodem- en waterbeheer klimaatadaptief kunnen worden vorm gegeven samen met de verschillende dragers en gebruikers van het landelijk gebied zoals landbouw en natuur, recreatie, het agrocomplex en bedrijven.
Werken met ontwikkelpaden
Samen met stakeholders zullen we werken aan een toekomstbestendig perspectief om binnen een generatie (2050) naar een economisch, sociaal en waterrobuuste inrichting komen. De fysieke randvoorwaarden en het natuurlijke systeem zijn medebepalend voor mogelijke andere vormen van landgebruik en -inrichting. Ontwikkelpaden of adaptatiepaden zijn tools om concrete stappen op de korte termijn te verbinden aan de doelstelling voor de lange termijn. Om het toekomstperspectief en de adaptatiepaden vorm te geven en te kwantificeren wordt gebruikt gemaakt expertise van bestaande modellen op het gebied van water- en bodemsysteem, landgebruik en economische (optimalisatie).
Wat gaat het project opleveren?
- Een beeld van de inrichting van het landelijk gebied in Nederland in 3 voorbeeldgebieden in 2050 met daarin:
- De toekomstige inrichting (visueel gemaakt);
- Het landgebruik en de bepaling van de verdienmodellen voor de diverse stakeholders;
- Het bepalen of en hoe het nieuwe landgebruik voldoende klimaat- en waterrobuust kan worden;
- Het bepalen met de stakeholders van het pad naar een andere inrichting van het landelijke gebied. Dit is geen rechte lijn maar een pad dat kan worden aangepast aan de hand van de laatste ontwikkelingen en inzichten;
- Door het bovenstaande voor meerdere voorbeeldgebieden te doen kan van elkaar geleerd worden en komen er oplossingen naar voren die mogelijk niet worden bedacht als alleen wordt gecommuniceerd met de eigen stakeholders;
- Een dynamisch proces waarbij niet gekeken wordt wat er allemaal in de toekomst niet meer kan maar vooral geschetst wordt hoe mooi, slim en welvarend we het landelijk gebied kunnen maken.
Figuur 1 De vier werkpakketten en onderlinge samenwerking.
Figuur 2 Routekaart met de stappen die in het project worden gevolgd.
Projectteam
De coördinator van het onderzoek is Wageningen Environmental Research (WENR). De uitvoerende partijen zijn Wageningen Research (met daarbinnen bijdragen van Environmental Research, Livestock Research en Economic Research). De overige betrokken kennisinstellingen zijn Deltares en KWR. Naast de kennisinstituten leveren diverse partners (provincies, waterschappen, gemeenten en natuurorganisaties) lokale kennis over het water- en bodemsysteem en zorgen zij voor een goede inbedding van de ontwikkelde kennis.